|  |
 |
|
 |
|
Welzijn: What's the economy, stupid ?!
Geplaatst op Maandag 29 december @ 23:00:00 GMT+1 door Ceesboogaart |
|
 |
|
 |
|
Gelukkig hebben we nu Obama want Bush was niet al te slim, en dan krijg ze zo een crisis.
De vrije markt bestaat niet meer stond in m'n vorig artikel over de mythe van de marktwerking.
Systeembanken en geldschepping
Fbi onderzoekt fraude kredietcrisis Bush gaf startschot kredietcrises
Bush luidt noodklok over de economie Noodplan: bankiers moeten worden gestraft
Congres keurt financieel reddingsplan Bush af
Amerika: beslis snel over noodfonds! Ophef over mislukken Amerikaans reddingsplan
België tegen vertrekpremie topman Fortis Kredietcrisis eist meer slachtoffers in Europa
Pensioenfondsen in nood, verlaging pensioenen dreigt
Toch jammer, dat krijg je met verplichte pensioenen
Of je nu liberalisme/corperatisme/kapitalisme(USA), communisme(China, eigenlijk staatskapitalisme) of socialisme(SP) neemt,
die gaan altijd uit van het bestaan van een (zichzelf verijkende(politieke))
elite, die voor de meerderheid de beslissing neemt, gesteund door een uitvoerige
ambtenarij en zogenaamde inspraakorganisaties. En de rijken worden rijker, en
de armen armer!
Als het kapitalisme dan niet de goede vorm is wat dan?
Ik zou een
nieuwe economische vorm en naam willen introduceren: Het Cooperatisme
.
Zonder uitvoerige ambtenarij en inspraakorganisaties, en zonder het huidige
systeem van vriendjespolitek en het baantjescircus, en gedragen door de
meerderheid, dan kan je het de mensen zelf laten doen. Cooperatief dus! Zie Buitenhofuitzending 19-10-08 Arjo Klamer had er nog geen naam
voor
En het is al bewezen: de cooperatieve Rabobank , TRiple A rating !,
staat even sterk als de Nederlandse Staat.
Raar genoeg komt in het stuk openbare financien het begrip vruchtbeginsel niet voor. Onder
vruchtbeginsel versta ik, wat krijg ik als belastingbetaler eigenlijk
terug voor al die belastingen en premies die ik betaal. Dat blijkt voor minima tot en modaal minimaal of niet bestaand te zijn, en dat is toch 85% van de bevolking. Daarom de modaalpartij en cooperatisme! De oplossing voor veel problemen en niet alleen in Nederland.
De afgelopen drie jaar heb ik in verwondering diverse onderwerpen onderzocht en beschreven en altijd kwam ik bij dezelfde oplossing uit.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Het brede terrein van de economische wetenschap kan in een aantal deelterreinen worden onderscheiden. Een belangrijke eerste onderscheid is:
algemene economie bedrijfseconomie Binnen het vakgebied van de algemene economie zijn er weer verschillende deelterreinen:
macro-economie micro-economie internationale economische betrekkingen ofwel internationale politieke economie
Openbare financiën houdt zich bezig met de inkomsten en de uitgaven van de overheid. De effecten van de belastingen en de overheidsuitgaven op de economie worden in kaart gebracht. Ook wordt nagedacht over de vraag wat tot de taak van de overheid hoort en wat niet. Vragen rond bijvoorbeeld privatisering, draagkrachtbeginsel en profijtbeginsel komen in de leer van de openbare financiën aan de orde.
institutionele economie
zie ook De mythe van marktwerking en het 2e deel van dit artikel, speciaal over openbare financien.
Economische organisatievormen
Er zijn verschillende manieren om de staatshuishouding en het productieproces te organiseren. De belangrijkste vormen zijn:
Centraal geleide of planeconomie die in praktijk is gebracht door het communisme.
Een centraal geleide economie (ook: planeconomie) houdt in dat alleen
de staat recht heeft op het verstrekken van goederen en diensten,
waardoor het marktmechanisme (balans vraag en aanbod) komt te vervallen.
Een planeconomie is een zogenaamde top-down-economie, dat wil zeggen:
Op het hoogste niveau van een denkbeeldige piramide wordt de economie
door enkele mensen bepaald, en naar beneden gepropageerd tot het
laagste niveau (de consument). In een planeconomie kan de consument het
aanbod alleen sturen door de politiek daartoe te bewegen. Daarom wordt
ook wel gesproken over een aanbodgerichte economie.
Centraal geleide economieën komt men voornamelijk tegen in het
communistische staatssysteem, maar in sommige kapitalistische staten
bepaalt de staat ook gedeeltelijk wat de prijs van bepaalde producten
is (gemengde economie). Een Nederlands voorbeeld zijn de prijzen in de
gezondheidszorg die bepaald worden door de Zorgautoriteit. Een centraal
geleide economie komt nu nog voor in Cuba, Noord-Korea, Vietnam, Laos
en in afgebroken staat in het voormalige USSR en de Volksrepubliek
China (die nu door economische hervormingen een vorm van een
gedeeltelijke vrijemarkteconomie ontwikkelt).
Vrijemarkteconomie of wel het kapitalisme dat in zijn pure vorm voorkwam in de beginfase van de industriële revolutie.
Een vrije markt is een geïdealiseerde markt, waar alle economische
besluiten en acties door individuen betreffende overdracht van geld,
goederen, en de diensten vrijwillig zijn, en daarom verstoken zijn van
dwang en diefstal (sommige definities van "dwang" zijn inclusief
"diefstal"). Informeel is een vrijemarkteconomie een economie waar de
markt vrij is, zoals in een economie waarbij door een overheid toezicht
op wordt gehouden op basis van laissez faire, eerder dan of een gemengd
of gesloten economisch beleid. In de economie betekent de term "markt",
of het "marktmechanisme", de toewijzing van productie door vraag en
aanbod.
Een vrijemarkteconomie is een zogenaamde bottom-up economie. De
consument onderaan een denkbeeldige piramide bepaalt grotendeels de
economie door producten of diensten wel of niet af te nemen bij een
verkoper. Deze verkoper neemt, afhankelijk van de vraag, op zijn beurt
weer af van een groothandel. Deze groothandel neemt weer af van een
producent. Daarom wordt het ook wel een vraaggerichte economie genoemd,
aangezien de consument effectief bepaalt wat er geproduceerd moet
worden. De tegenhanger van een vrijemarkteconomie is een planeconomie.
Als de overheid beperkingen om tot een bepaalde markt toe te treden
opheft en dus concurrentie toestaat, spreekt men van liberalisering.
Een volledig vrije markt (volledige markt) wordt bepleit door aanhangers van het libertarisme.
Theorie
Als een overheid aanwezig is, is zijn gebruik van macht in de markt
ideaal gezien beperkt tot het beschermen van de marktdeelnemers tegen
dwang, met inbegrip van bescherming van eigendomsrechten en handhaving
van contracten. De essentie van een vrije markt laat zich uitleggen als
spel waarin de spelers volgens een gemeenschappelijke reeks regels
concurreren die dwang (met inbegrip van diefstal) verhinderen; de
handhaving van deze regels kan door een neutrale scheidsrechter
(overheid) worden uitgevoerd. De spelers in dit spel kunnen zeer
verschillende vaardigheden, kennis, en rijkdom hebben, die met sociale
normen van billijkheid neigen strijdig te zijn. Als zodanig hoeft een
vrije markt niet overeen te stemmen met wat sommigen als een eerlijke
markt zouden beschouwen. Deze conceptie van een markt als zuiver
economisch systeem dat op vrijheid van dwang onder marktdeelnemers
evenals van overheid wordt gebaseerd is in fundamenteel contrast aan
een geleide economie.
De wet van vraag en aanbod overheerst in de geïdealiseerde vrije markt,
die prijzen beïnvloedt naar een evenwicht dat de vraag naar de
producten tegen de levering in evenwicht brengt. Door middel van deze
evenwichtsprijzen verdeelt de markt de producten aan de kopers volgens
het gebruik van elke koper (of nut) voor elk product en binnen de
relatieve grenzen van de koopkracht van elke koper. De noodzakelijke
componenten voor het functioneren van een geïdealiseerde vrije markt
omvatten het volledige ontbreken van kunstmatige prijsdruk van
belastingen, subsidies, tarieven, of overheidsregelgeving (buiten
bescherming tegen dwang en diefstal), en geen overheid-verleende
monopolies (die gewoonlijk worden bestempeld als dwangmonopolie door
vrijemarktverdedigers).
De distributie van koopkracht in een economie hangt voor een groot deel
af van de arbeid en de financiële markten, maar ook van andere factoren
zoals familieverhoudingen, overerving, giften etc. Vele theorieën met
betrekking tot de verrichting van een vrije markt leggen de nadruk
hoofdzakelijk op de markten voor verbruiksgoederen. Hun beschrijving
van de arbeidsmarkt of de financiële markten neigen ingewikkelder en
controversieel te zijn.
Praktijk
Hoewel vrije markt een geïdealiseerde abstractie is, is het nuttig in
het begrip van echte markten te hebben, hetzij die kunstmatig door
overheden of niet-gouvernementele agentschappen worden gecreëerd en
worden geregeld, of de natuurlijke sociale fenomenen zoals de zwarte
markt en de ondergrondse economie, die opmerkelijk robuust kunnen zijn
in het voortduren ondanks pogingen om deze markten te onderdrukken. De
belastingen en overheidsregelgeving veranderen het evenwicht in de
overheid-gesanctioneerde economie, zodat deze economieën slechts
relatief vrij of onvrij zijn. Monopolistische praktijken, kartels en
asymmetrisch verdeelde kennis worden vaak aangehaald als potentiële
problemen die in een vrije-markteconomie kunnen bestaan. Het bias van
de kennis kan leiden tot wat velen als kwaden van zulke economieën
zien, zoals insider handel, prijsafspraken, ongunstige selectie, het
morele gevaar van uithollen. Sommigen geloven dat het begrip van een
vrije markt inherent onbereikbaar is omdat zij stellen dat de overheden
eigendomsrechten creëren en fundamenteel betrokken zijn bij markten
door de handhaving van dergelijke rechten. Anderen stellen dat het
concept eigendom uit natuurlijke wetten voortkomt en daarom is het
onjuist om overheden als het creëren van markten te zien.
Bepleiten
Het bepleiten van vrije markten is een steunpilaar van ideologieën
zoals minarchisme, libertarisme, en het 19e-eeuwse liberalisme, evenals
het Westers begrip van kapitalisme. Het is anathema aan communisme en
sommige varianten van socialisme, hoewel modern liberalisme en andere
varianten van socialisme tot doel hebben slechts te verlichten om wat
zij als problemen van een ongebreidelde vrije markt zien. De meesten
die zeggen de vrije markt "goed te keuren" spreken relativerend over
het begrip -- betekenend dat zij wensen dat de dwang tot het minimum
wordt beperkt dat noodzakelijk is om economische vrijheid te
maximaliseren en marktefficiency te maximaliseren door
handelsbelemmeringen te verminderen (noodzakelijke dwang zou
bijvoorbeeld belastingheffing zijn). Nochtans zijn er mensen, zoals
anarcho-kapitalisten, die zelfs niet interventie voor belastingheffing
toestaan. In plaats daarvan verkiezen ze beschermers van economische
vrijheid in de vorm van priv?-contractanten.
Terwijl sommigen vrije markten een intrinsieke morele eerbied voor
vrijheid bepleiten, baseren anderen hun steun op de overtuiging dat de
gedecentraliseerde planning door een massa individuen die vrije
economische besluiten nemen betere resultaten veroorzaakt wat betreft
efficiëntie.
De moderne tendensen die het internationale vrije-marktsystemen bevorderen worden vaak beschreven als neoliberalisme.
Ondertussen is, volgens sommigen, duidelijk geworden dat een zgn.
"vrije" markt zoals wij die nu kennen, vaak alleen vrijheid biedt aan
de werkgever maar juist vrijheid berooft van de werknemers.
Zeker in onze mondialiserende maatschappij rijst bij sceptici de vraag
wat een mondialisering van de kapitalistische economie zonder
mondialisering van governance teweeg kan brengen. Anderen daarentegen
zijn van oordeel dat de hier bedoelde vorm van vrijheidsbeperking niet
alleen in twee richtingen werkt, maar, bij afwezigheid van dwang,
bedreiging of bedrog, geen vrijheidsbeperking is. Een werknemer te duur
betalen omdat er een tekort is op de arbeidsmarkt of een job aanvaarden
tegen een te laag loon omdat alle andere manieren om in het eigen
levensonderhoud te voorzien nog minder opleveren, zijn geen van beide
als vrijheidsberovend te kwalificeren omdat er geen sprake is van dwang
of geweld. Immers, beide partijen gaan de overeenkomst vrijwillig aan.
Een overheidsinterventie, hetzij door marktregulering, hetzij door
subsidiëring (in alle mogelijke vormen) zijn daarentegen ingrepen op de
vrijheid die met geweld of geweldsdreiging worden afgedwongen. Sommigen
zullen tegen die visie dan weer opwerpen dat eenvoudigweg proclameren
dat de werknemer vrij is, niet volstaat. In die laatste visie dient de
werknemer niet alleen in theorie, maar ook in de feiten voldoende echte
keuzemogelijkheden te hebben om van zijn vrijheid gebruik te kunnen
maken. Met andere woorden, ook de sociale omstandigheden kunnen een
factor van dwang vormen die werkelijke vrijheid belemmert.
Staatskapitalisme is een economisch stelsel waarin de
staatsbureaucratie de heersende kapitaalhouder is. Het verschilt met
het vrijemarktkapitalisme (waar het kapitaal in handen is van de
particuliere ondernemers) en van het communisme zoals Karl Marx dat
schetste (waarin alle arbeiders gezamenlijk over het kapitaal
heersten). Vaak worden de Sovjet-Unie, China en andere communistische
landen 'staatskapitalistisch' genoemd, maar ook Westerse landen zouden
volgens de theorie van het staatskapitalisme in beperkte mate
staatskapitalistisch genoemd kunnen worden. (zoals Nederland)
Een
andere definitie van staatskapitalisme is een zodanig nauwe relatie
tussen overheid en priv?kapitaal dat de particuliere kapitalisten
produceren voor een gegarandeerde markt.
Een voorbeeld hiervan
is het militair-industriële complex waarin autonome ondernemingen
produceren voor de staat en niet onderhevig zijn aan de grilligheden
van de vrije markt. Velen, waaronder Tony Cliff, zien deze vorm van
kapitalisme als een van de kleuren in een continu spectrum dat de
moderne economie karakteriseert; met volledige vrijemarkteconomie in
het ene uiterste, en volledig staatskapitalisme (zoals in de
Sovjet-Unie) in het andere uiterste. De Chinese economie van vandaag,
waarin privaatkapitaal onder strikte staatsvoorwaarden wordt toegestaan
en dat sinds 1997 het gezag voert over de internationale handelsstad
Hongkong, schuift langzaam van dat het ene uiterste van dit continue
spectrum naar het midden.
Planeconomie vergeleken met markteconomie
Binnen een volledige planeconomie zijn alle productiefactoren in handen
van de staat, in een volledig vrije markt zijn deze in private handen.
Om invloed uit te oefenen op het aanbod in een vrijemarkteconomie kiest
een consument ervoor een product wel of niet te kopen. De consument kan
evenwel een producent niet dwingen product X of Y te produceren. In een
planeconomie heeft de overheid die macht wel en kan zo besluiten dat
bepaalde producten meer of minder geproduceerd moeten worden.
Volgens sommigen leidt een concurrerend aanbod tot keuzestress; die
opgelost wordt als de overheid bepaalt welke producten en diensten
beschikbaar moeten zijn. Een plan-economie zou daarvoor een oplossing
kunnen zijn. Anderen vinden een te grote keuze geen noemenswaardig
probleem en willen zelf kunnen kiezen.
Een van de veelgenoemde kritieken op de planeconomie is die van het
economisch calculatieprobleem. Om de juiste prijzen de kunnen
vaststellen, moet de overheid over volledige informatie beschikken
betreffende niet alleen alle omstandigheden van het productieproces,
maar ook betreffende vraag en aanbod, volgens deze kritiek, en dit
wordt als onmogelijk beschouwd. Daarom zal een planeconomie minder
efficiënt functioneren dan een vrijemarkteconomie, waarin de markt door
het coördineren van handelen van individuen dit probleem oplost. De
meest bekende versie van deze kritiek is door Friedrich Hayek.[1] Dat
de markt werkelijk het economisch calculatieprobleem kan oplossen, of
zelfs beter dan een planeconomie, wordt door heterodoxe economen
bestreden
Gemengde economie die nu min of meer in praktijk wordt gebracht in
bijna alle landen op de wereld. De ene samenleving zal meer het
karakter vertonen van een centraal geleide economie terwijl een andere
samenleving meer het karakter heeft van een vrijemarkteconomie. Hier
zijn verschillende vormen van organisatie mogelijk. De meeste westerse
samenlevingen kennen een vorm van gemengde economie met de nadruk op
het vrijemarktmodel.
In de organisatieleer wordt ingegaan op zwakke en sterke punten van verschillende economische stelsels.
Een gemengde economie, ook wel neokapitalisme genoemd, is een
economisch systeem waarin zowel openbare als private ondernemingen
voorkomen. In een gemengde economie worden elementen van het
kapitalisme en socialisme gecombineerd maar overheerst de logica van de
vrije markt.
In sommige landen wordt de economie ook wel beschreven als
staatskapitalisme. Bij deze variant van gemengde economie speelt de
overheid zowel de rol van ondernemer (bijvoorbeeld bij een nutsbedrijf)
als die van aandeelhouder (zoals de Nederlandse overheid bij KLM) in
private ondernemingen in de economie.
Tot de jaren zeventig-tachtig van de twintigste eeuw kenden zowat alle
West-Europese landen in meerdere of mindere mate een gemengde economie.
Met het aantreden van Margaret Thatcher in Groot-Brittannië kwam daarin
een trendbreuk. Zij geloofde in een vrijemarkteconomie en zette een
reeks privatiseringen in.
Alhoewel niet altijd met hetzelfde fanatisme, is - mede onder invloed
van de Europese Commissie die de vrijmaking van de Europese markt
steeds bevordert - die privatiseringsgedachte naar de andere Europese
landen overgewaaid, en is zowat overal de afbouw van de overheidssector
aan de orde. Zelfs als de overheid om strategische en/of
sociaal-politieke redenen de controle over sommige bedrijven wil
behouden, maakt zij de toetreding van priv?-investeerders mogelijk,
hetzij via de beurs, hetzij door een samenwerking aan te gaan met een
of meer private bedrijven.
Economie is een sociale wetenschap (Nederland) of een gedragswetenschap (Vlaanderen) die zich bezighoudt met de voortbrenging en verdeling van schaarse goederen en diensten. Analoog aan andere sociale wetenschappen houdt de economische wetenschap zich niet alleen bezig met de vraag hoe de economie werkt, maar - in de politieke economie - ook met hoe bepaalde wenselijke situaties kunnen worden bereikt. De economische wetenschap die de nationale economie bestudeert wordt ook wel staathuishoudkunde genoemd. Een apart vak binnen de economische wetenschappen is de econometrie, waarin men methoden en technieken ontwikkelt en toepast ten behoeve van het empirisch economisch onderzoek. De benaming economie komt van het Grieks oikos (οἶκος), dit betekent huis en nomos (νόμος), dit betekent regel. Letterlijk betekent het dus huishoudkunde.
Het woord economie wordt gebruikt voor het ruilen van goederen tussen sectoren binnen een samenleving. Tot nu toe hebben alle menselijke samenlevingen goederen geruild. De overheid grijpt soms in bij dit ruilproces.
Het wezenlijke van de menselijke conditie is dat het in een gevorderd samenlevingsmodel efficiënter is dat men zich specialiseert. De een produceert graan, de ander maalt het tot meel, een derde bakt er brood van, zijn vrouw en zoon verkopen het in de winkel, weer iemand anders doet de boekhouding en weer een heel andere tak van bedrijvigheid zorgt voor de boter of margarine en het broodbeleg. Als iedereen doet waar hij het best in is, ontstaat een economie. Ook als er een overheid is die ingrijpt in het economisch proces is er toch altijd een economie. Economisch handelen is binnen de menselijke conditie vrijwel net zo krachtig als de wetten van Darwin in de natuur.
Geschiedenis
Een voorbeeld van waardetoekenning uit de geschiedenis is de geldwaarde die men in bijvoorbeeld de Nederlanden toekende aan de tulp. In woestijnculturen heeft zout wel eens die plaats ingenomen. Ook aan edelmetalen als goud en zilver, en edelstenen als diamant zijn door de eeuwen heen grote waarde toegekend.
Na verloop van tijd is men overgegaan van het eenvoudige ruilsysteem naar een systeem waarbij men in plaats van directe ruil van fysieke goederen voor het aangebodene iets terugkreeg dat een algemeen aanvaarde en erkende waarde heeft. Een andere egenschap van deze algemeen aanvaarde ruilmiddelen is dat deze om te wisselen zijn in kleinere eenheden en een relatief klein volume hebben waardoor ze eenvoudig meegenomen kunnen worden, oftewel GELD
Economie is in de meest ruime en algemene betekenis de wetenschap die bestudeert hoe de mens met schaarse middelen handelt om zijn behoeften te bevredigen.
De schaarste van goederen en productiemiddelen, en het beheer daarvan vormt de vraagstelling voor de economie als wetenschap. De kernvraag voor de economie als wetenschap is de optimale verdeling van de schaarste. (Schaarste) heeft in de economie niet de betekenis van zeldzaam maar van beperkt beschikbaar. Die vraag heeft ook raakvlakken met de politiek en de politieke filosofie. Het economische vraagstuk omvat onder meer productie, distributie, welvaart en consumptie. Economisch handelen ontstaat omdat men niet alles tegelijk kan hebben. Er moeten keuzen worden gemaakt.
De economische wetenschap bestudeert de factoren die deze keuzes bepalen. Prijzen zijn hierbij belangrijk. Economie wordt ook wel opgevat als de studie van de ruil in de ruimste zin van het woord. Het voordeel daarvan is dat die wat specifieker is dan de bovengenoemde, en de kern raakt van datgene waar het in de economie om gaat (lonen, prijzen, verkoop, koop), maar het nadeel ervan is dat deze iets te beperkt is: niet alle economische handelingen hebben direct met ruil te maken.
De term economie wordt ook gebruikt in de zin van behoeftebevrediging van een land en zijn inwoners. 'Het gaat goed met de economie' betekent dat er welvaartsgroei is. De lonen stijgen, de werkloosheid is laag en de bedrijven maken winst. In dit lemma wordt het woord gebruikt in de betekenis van economie als sociale wetenschap.
Vraag en aanbod
Binnen de economische wetenschap zijn er twee belangrijke kernthema's.
In de eerste plaats is er de aanbodzijde van het economisch systeem. De aanbodzijde wordt gekenmerkt door de inzet van productiefactoren. Er worden drie productiefactoren onderscheiden:
arbeid
kapitaal
natuur (of: natuurlijke hulpbronnen)
Als vierde productiefactor wordt wel ondernemerschap onderscheiden.
Bij de aanbodzijde van de economie gaat het om de voortbrenging van goederen en diensten. De maximaal mogelijke productie noemen we de productiecapaciteit.
Aan de andere kant is er de vraagzijde van het economisch systeem. Deze wordt bepaald door de bestedingen van consumenten (consumptie), producenten (investeringen), overheid (overheidsbestedingen) en buitenland (export).
Vraag en aanbod komen samen op de markt. Door vraag en aanbod samen ontstaat de prijs van een product. Producten kunnen goederen en diensten zijn. In de vrije markt wordt het geheel spontaan gestuurd door prijzen. Prijzen zijn schaarste-indicatoren. In de overheidssector wordt de prijsvorming gestuurd door politieke beslissingen. Het beschikbare budget bepaalt hier de omvang van de goederenstroom.
Geschiedenis van de economie
De bakermat voor de moderne economie ligt in het Verenigd Koninkrijk. De Schot John Law beschreef met zijn 'Water Diamanten'-theorie in 1705 het systeem van vraag en aanbod op de markt. De vader van de economie is Adam Smith. Zijn boek An Inquiry into the nature and causes of the wealth of nations (een onderzoek naar aard en oorzaak van de welvaart) uit 1776 is het begin voor de economie als wetenschappelijke discipline. Anderen hebben zijn werk verder uitgewerkt.
Het grote moment in de geschiedenis van de economie is de industriële revolutie. Deze revolutie vond plaats in de jaren 1780-1850. De productie van goederen en diensten wordt anders opgezet en neemt indrukwekkend toe.
Economische organisatievormen(zie eerste deel)
Deelterreinen
Het brede terrein van de economische wetenschap kan in een aantal deelterreinen worden onderscheiden. Een belangrijke eerste onderscheid is:
algemene economie
Algemene economie houdt in de economie in combinatie met de maatschappij. Een maatschappij is doordrongen met economische aspecten, die invloed hebben op het functioneren van die maatschappij. Het draait vooral om het voorzien van schaarse goederen en diensten die de mens op verschillende manieren kan gebruiken.
Hier moet worden gezegd dat schaarste in economische zin niet betekent dat het betreffende product zeldzaam is. In de economie betekent schaars dat er voor het goed productiemiddelen moeten worden opgeofferd om zo in een behoefte te voorzien. Die productiemiddelen zouden ook voor andere goederen kunnen worden gebruikt, waarmee weer andere behoeften zouden kunnen worden bevredigd. Opoffering geeft een onomkeerbaarheid aan, zodat er bij de productie van schaarse goederen altijd keuzes moeten worden gemaakt waardoor andere mogelijkheden tot behoeftenbevrediging worden uitgesloten.
Omdat het begrip algemene economie zo’n breed begrip is, wordt het opgedeeld in verschillende aspecten, waaronder macro-economie en micro-economie.
macro-economie
Macro-economie is de economie die zich bezighoudt met de economie op grote schaal, zoals de huishouding van een land. Hierbij zijn onder andere nationaal inkomen, werkgelegenheid en overheidsbestedingen van belang. Men spreekt in dit verband ook wel van geaggregeerde grootheden.
De macro-economie wil de verschillende geaggregeerde (opgetelde) grootheden in de volkshuishouding vaststellen en hun ontwikkeling verklaren. Enkele belangrijke grootheden in de macro-economie zijn: het nationaal inkomen, de werkgelegenheid, de betalingsbalans, de consumptie, de investeringen en de overheidsbestedingen. In de macro-economie wordt nagegaan hoe deze grootheden zich in het verleden hebben ontwikkeld en hoe ze zich in de toekomst kunnen ontwikkelen. Van groot belang hierbij is het inzicht in de conjunctuur, het ondernemersklimaat, de productiecapaciteit, de hoogte van de wisselkoersen, de rentevoet enzovoort.
Op basis van de relaties tussen economische sectoren zoals productiehuishoudingen, consumptiehuishoudingen, overheid en buitenland tracht de macro-economie inzicht te verschaffen in toekomstige ontwikkelingen. Vooral de groei van het nationaal inkomen heeft de aandacht van economen en politici.
micro-economie
Micro-economie houdt zich bezig met het gedrag van ??n consument (consumptiehuishouding of gezinshuishouding) of ??n producent (productiehuishouding). De wet van vraag en aanbod staat centraal: als het aanbod van een bepaald product stijgt ten opzichte van de vraag, zal de prijs dalen. Als het aanbod van een product daalt ten opzichte van de vraag, zal de prijs stijgen. Voor de consument gaat men uit van maximale behoeftebevrediging.
Prijzen beïnvloeden de gedragingen van personen. De micro-economie tracht te verklaren in welke mate de prijs het aan- en verkoopgedrag beïnvloedt.
Hiervoor zijn elasticiteiten erg belangrijk. Een voorbeeld van een elasticiteit is de prijselasticiteit van de vraag. Dit is een getal dat aangeeft in welke mate de gevraagde hoeveelheid van een goed verandert als gevolg van een verandering van de prijs van dat goed. Bijvoorbeeld: als de prijs van iPods met 1% stijgt met hoeveel procent zal dan de gevraagde hoeveelheid van iPods dalen? De daling kan aan de hand van elasticiteiten berekend worden.
Gegevens van de micro-economie worden vooral door het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) bijgehouden. Zij houdt bijvoorbeeld bij hoeveel een gezin per maand kwijt is aan de dagelijkse boodschappen.
Consumenten vertegenwoordigen de vraagzijde van de economie. Men gaat uit van de wens tot maximale behoeftenbevrediging. De productiehuishoudingen vormen de aanbodzijde van de economie. Binnen de micro-economie gaat de studie van bedrijfshuishoudingen vooral om de wijze waarop bedrijven reageren op prijsveranderingen van zowel productiemiddelen als producten.
Het is vooral op dit gebied van de micro-economie dat algemene en bedrijfseconomie elkaar dicht kunnen naderen. Beide takken van wetenschap bestuderen ??n bedrijf. Het verschil zit in de wijze waarop dat bedrijf wordt bestudeerd. In de micro-economie gaat het om een modelmatige aanpak, men wil via deductie tot algemeen geldende regels komen. In de bedrijfseconomie gaat men steeds uit van een concrete en specifieke bedrijfssituaties, hier staat de inductieve methode voorop.
internationale economische betrekkingen ofwel internationale politieke economie
Dit onderdeel van de economie kent twee poten: de reële sfeer en de monetaire sfeer. In de reële sfeer gaat het om de bestudering van internationale goederen- en dienstenstromen. Een mogelijke verklaringsgrond voor die stromen ligt in het feit dat landen verschillen. Een andere bron is gelegen in onvolledige mededinging tussen bedrijven. Bedrijven met een grotere afzetmarkt kunnen goedkoper produceren en eventueel gaan exporteren. De monetaire sfeer bestudeert de geldstromen tussen de landen. Hierbij komen zaken aan de orde als betalingsbalans, wisselkoersen en kapitaalstromen. De studie van internationale economische betrekkingen is ook wel bekend als internationale politieke economie.
Openbare financiën
Openbare financiën houdt zich bezig met de inkomsten en de uitgaven van
de overheid. De effecten van de belastingen en de overheidsuitgaven op
de economie worden in kaart gebracht. Ook wordt nagedacht over de vraag
wat tot de taak van de overheid hoort en wat niet. Vragen rond
bijvoorbeeld
privatisering, draagkrachtbeginsel,profijtbeginsel komen in de leer van de openbare financiën aan de orde.
Privatisering is het proces waarbij publiek eigendom overgaat in
particuliere handen. Het is sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw
met wisselend succes toegepast in vrijwel de gehele Westerse wereld.
In Nederland werden zo onder meer enkele busmaatschappijen,
energiebedrijven, de telefonie (tegenwoordig KPN) en de posterijen
(tegenwoordig TNT Post) geprivatiseerd. De Nederlandse Spoorwegen
werden niet geprivatiseerd, maar wel verzelfstandigd.
Het tegenovergestelde van privatisering is nationalisering, waarbij de
staat priv?-bedrijven opkoopt of opeist. Er kan dan een wettelijk
monopolie worden ingesteld wanneer een bedrijfstak is genationaliseerd.
In beide gevallen wordt er vaak een beroep gedaan op het algemeen
belang.
Argumenten voor privatisering
Het argument voor privatisering is dat private bedrijven met elkaar
moeten concurreren om de gunst van de consument. Het idee daarachter is
dat ondernemingen veel beter in staat zijn de wensen van burgers in te
schatten dan de overheid dat kan. Concurrentie dwingt ondernemers ook
op de kosten te letten en te innoveren. Bovendien betaalt de
belastingbetaler niet meer mee aan een slecht functionerend of
verlieslijdend bedrijf. De burger kan haar consumentenmacht uitoefenen
op het bedrijf. Als blijkbaar niet genoeg consumenten gebruik willen
maken van de producten of diensten ervan, om wat voor reden dan ook,
kan het niet voortbestaan en zal het verdwijnen.
Argumenten tegen privatisering
Tegenstanders redeneren dat in sommige sectoren een winstoogmerk ten
koste gaat van de benodigde service die verleend dient te worden aan de
burger. Geprivatiseerde bedrijven zouden besparen op secundaire zaken,
waardoor de totale dienstverlening zou afnemen.
Ook beredeneren zij dat de overheid in sommige sectoren een rol moet
spelen. Zij vinden dat producten als water en energie (maar meestal
niet voedsel) door de overheid geleverd moeten worden omdat het
basisbehoeften zijn. Ook worden sommige producten van een dermate
niet-economische waarde geacht dat ze geheel of gedeeltelijk met
subsidies betaald moeten worden. Voorbeeld zijn (publieke) omroepen,
sommige culturele uitingen als theater, en bepaalde boeken.
Privatisering in Rusland heeft een averechts effect gehad op inkomensongelijkheid in dat land.
Draagkrachtbeginsel en profijtbeginsel
Het profijtbeginsel is een belangrijke gedachte uit de leer over de openbare financiën.
De overheid produceert allerlei goederen en diensten, zoals een
paspoort of een spoorlijn. De overheid kan deze goederen gratis
verstrekken. Het nadeel van gratis verstrekken is dat de consument niet
wordt gedwongen tot een eigen afweging over het nut van dit goed.
Daarom vraagt de overheid voor veel diensten een prijs. Deze
prijsstelling heeft twee bedoelingen:
De consumenten een afweging laten maken over het nut van het goed
de consumenten te laten bijdragen in de kosten van het goed of dienst.
Sedert de jaren 80 van de twintigste eeuw is het profijtbeginsel een
belangrijk beleidsinstrument geworden. De invoering van dit beginsel
bevordert een goede verdeling van goederen en diensten overeenkomstig
de wensen van de mensen.
Het profijtbeginsel is gebaseerd op de gedachte dat burgers en
bedrijven moeten bijdragen in de kosten van de door de overheid
voortgebrachte voorzieningen naar de mate van het profijt dat zij (de
burgers) van die voorzieningen hebben. Een voorbeeld van een belasting
die hierop gebaseerd is, is de motorrijtuigenbelasting.
Sommige belastingen die op het profijtbeginsel gebaseerd zijn, worden -
zonder duidelijke verantwoorde argumentatie - in de praktijk gebruikt
om andere potjes te financieren. Een eventueel oneigenlijke gebruik
heeft dan niets met het profijtbeginsel te maken.
Haaks op het profijtbeginsel (wie profijt heeft, betaalt), staat soms
het billijkheidsbeginsel of draagkrachtbeginsel. Dit beginsel houdt in
dat de hogere inkomens hogere belastingtarieven hebben dan de lagere
inkomens.
De theorie van het profijt en de draagkracht staat deels in het kader
van de effecten die belastingen en subsidie bedoeld en onbedoeld hebben.
Een subsidie heeft als effect dat men iets bevordert. Zo kan het zijn
dat de overheid boeren wil steunen maar dat overproductie van melk
(melkplassen) het gevolg is.
Een belasting gaat tevens iets tegen. Zo kan meer belasting) op
(sommig) werk ertoe leiden dat mensen minder geneigd zijn te studeren
of carrière te maken voor een beter betaalde baan, of meer zwart gaan
werken.
Het strikt toepassen van het profijtbeginsel, is een manier om
dergelijke onbedoelde neveneffecten te voorkomen. Men zou dan niet de
productiefactor arbeid moeten belasten maar onder andere naar de mate
van gebruik van openbare voorzieningen.
Raar genoeg komt het begrip vruchtbeginsel niet voor.
Onder vruchtbeginsel versta ik, wat krijg ik als belastingbetaler
eigenlijk terug voor al die belastingen en premies die ik betaal.
Dat blijkt voor minima tot en modaal minimaal of niet bestaand te zijn, en dat is toch 85% van de bevolking.
Institutionele economie
De instititutionele economie is te beschouwen als een aanvulling op de traditionele neoklassieke micro-economie. De neoklassieke micro-economische theorie gaat over de werking van prijzen en markten. Een belangrijke aanvulling van de institutionele economie is dat deze theorie het bestaan van transactie- en informatiekosten in de analyse opneemt en geeft een verklaring voor het ontstaan van overheden, ondernemingen en instituties.
Verder zijn er nog weer andere deelterreinen zoals de vervoerseconomie, de monetaire economie, landbouweconomie etc.
De economische wetenschap heeft cijfers nodig. Steeds opnieuw gaat het om de interpretatie en ontwikkeling van grootheden die cijfermatig tot uitdrukking kunnen worden gebracht. In Nederland worden veel cijfers over de economie verzameld door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Berekeningen voor de toekomst worden gemaakt door het CPB.
Termen uit de economie: Recessie Recessie betekent letterlijk 'teruggang' of 'achteruitgang'. Dit betekent dat de economische groei daalt en lager is dan gemiddeld. In de praktijk wordt wel van een recessie gesproken als de groei van het bruto nationaal product gedurende twee opeenvolgende kwartalen negatief is (Hebbink & Van Velthoven, 2003, p. 153). Wanneer de productie van een economie langdurig en sterk daalt, is er sprake van een depressie. In de conjunctuurbeweging van een economie is de recessie onderdeel van een laagconjunctuur. Ten gevolge van een recessie vinden vaak reorganisaties en meer ontslagen plaats bij bedrijven. Er wordt minder geld uitgegeven aan extra scholing, en er kunnen bedrijven failliet gaan. Het landelijke werkloosheidscijfer zal hierdoor stijgen. Als gevolg van een recessie kan er bij de overheidsfinanciën een financieringstekort ontstaan of sterk oplopen, omdat de belastinginkomsten van de overheid teruglopen en de uitgaven stijgen.
Depressie Laagconjunctuur De laagconjunctuur is de neergaande fase in de economie van de conjunctuurbeweging. Deze kenmerkt zich door een hoge werkloosheid, een geringe economische bedrijvigheid en een voorzichtige bestedingsneiging onder de consumenten. Het tegenovergestelde is de hoogconjunctuur. De overheid kan laagconjunctuur tegengaan door de belastingen te verlagen of meer te investeren in grote publieke projecten
Hoogconjunctuur De hoogconjunctuur is de opgaande fase in de conjunctuurbeweging van de economie. Deze kenmerkt zich door een grote, economische bedrijvigheid, een geringe werkloosheid en een krachtige bestedingsneiging onder consumenten.
Bruto nationaal product Het bruto nationaal product of bnp is een veelgebruikte maat voor de omvang van een economie. Het bnp staat voor het inkomen van alle mensen in een land vermeerderd met de inkomens van mensen die deze in een ander land verdienen, maar in het land zelf wonen, en verminderd met de inkomens van de mensen die deze verdienen in het land, maar in een ander land wonen. In andere woorden, het bnp is het totale inkomen van de mensen die in een land wonen, ongeacht of ze in dat land werken of niet. Het bnp per hoofd van de bevolking (bnp gedeeld door aantal inwoners) is een maat voor de welvaart van een land. Zie lijst landen naar bnp
Economische crisis Men spreekt van een economische crisis wanneer de conjunctuur verandert van een hoog- in een laagconjunctuur. De verschijnselen zijn:
het overtreffen van de vraag door het aanbod het inzakken van het vertrouwen in de economische capaciteiten vrees voor een recessie. Economische crisis komen voor in alle economische stelsels en in elke economische orde. De gevolgen van een economische crisis kunnen in elk geval ernstig genoemd worden.
Bij een economische crisis functioneert de economie niet meer naar behoren en komt er meestal niet dan pas na een lange periode van aanpassing die veel ellende oplevert, waarbij het aanbod zakt tot op het peil waarop het aan de vraag voldoet. Als de kennis ontbreekt om de oorzaken van de economische crisis bloot te leggen en aldus adequaat in te grijpen, komt de economie in een neerwaartse spiraal terecht.
Bruto binnenlands product
Het bruto binnenlands product (Engels: Gross Domestic Product of GDP) is de totale (geld)waarde van alle in een land geproduceerde goederen (en diensten) gedurende een bepaalde periode (meestal een jaar). Meestal wordt met dit begrip het bruto binnenlands product tegen marktprijzen bedoeld.
Inhoud 1 Samenstelling BBP 2 Berekening BBP 3 Afgeleide termen 4 Oorsprong 5 Controverse Samenstelling BBP Het bruto binnenlands product bestaat uit:
De productie van consumptiegoederen en kapitaalgoederen (zowel uitbreidingsinvesteringen als vervangingsinvesteringen) door de particuliere sector. De productie van consumptiegoederen en kapitaalgoederen door de overheid (meestal samengevat met de term overheidsbestedingen). Dit is niet hetzelfde als overheidsuitgaven, bij bestedingen staat productie tegenover de betaling, overheidsuitgaven is een breder begrip, het gaat hier om overheidsbestedingen ?n overdrachtsinkomens. De productie van consumptiegoederen en kapitaalgoederen voor het buitenland (de uitvoer ofwel export). Omdat voor de productie van goederen ook goederen uit het buitenland nodig zijn dient van de uitvoerwaarde de invoerwaarde (importwaarde) te worden afgetrokken. Het zo verkregen saldo wordt vaak het saldo van de lopende rekening van de betalingsbalans genoemd. Strikt genomen is dit niet juist. Het gaat hier alleen om de saldi van de goederen- en dienstenrekeningen. Zowel het saldo van de uit het buitenland ontvangen en aan het buitenland betaalde primaire inkomens als het saldo van de van het buitenland ontvangen en aan het buitenland betaalde inkomensoverdrachten worden buiten beschouwing gelaten.
Berekening BBP De grootte van het BBP kan op drie manieren worden berekend:
De objectieve methode: optelling van de in een land gerealiseerde toegevoegde waarden. De subjectieve methode: optelling van de in een land verdiende primaire inkomens. De bestedingsmethode: de bestedingen van alle gezinnen, de bedrijven en de overheid bij de binnenlandse ondernemingen De termen 'objectief' en 'subjectief' hebben hier een specifieke betekenis. Objectief betekent hier 'goederen' ('objecten') en subjectief 'personen' ('subjecten').
[Afgeleide termen Bruto binnenlands product tegen marktprijzen of tegen factorkosten. Als bij BBP geen verdere vermelding staat, wordt het BBP tegen marktprijzen bedoeld. Om aan te geven welk deel uiteindelijk als primair inkomen bij de verschaffers van productiefactoren terechtkomt wordt het BBP tegen factorkosten gebruikt. Dit vindt men door van het BBP tegen marktprijzen het bedrag aan kostprijsverhogende belastingen af te trekken en het bedrag aan (verkoopprijs) verlagende subsidies op te tellen. Eigenlijk is de term kostprijsverhogende belastingen onjuist. Het gaat hier om de invoerrechten, accijnzen en BTW. Deze verhogen niet de kostprijs, maar de verkoopprijs. Bruto nationaal product. Dit is het bruto binnenlands product plus de door de inwoners van het eigen land in het buitenland verdiende primaire inkomens minus de door buitenlanders in het betreffende land verdiende primaire inkomens. Samengevat betekent 'binnenlands' hier verdiend/geproduceerd binnen de landsgrenzen en 'nationaal' verdiend/geproduceerd door de staatsburgers van een land. Netto binnenlands product. Dit is het bruto binnenlands product minus de door de particuliere sector en de overheid gedane afschrijvingen ter financiering van vervanginsinvesteringen. Deze term is minder gebruikelijk omdat per land de regels met betrekking tot afschrijvingen verschillen. Internationale vergelijking wordt hierdoor moeilijker. Netto heeft hier dus de bijzondere betekenis van exclusief afschrijvingen. Bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking Dit is het BBP van een land gedeeld door het aantal inwoners van dat land. Reëel bruto binnenlands product Dit is het (nominaal) BBP gecorrigeerd voor de inflatie. Men vindt de groei van het reële BBP door het indexcijfer van het nominaal BBP te delen door het prijsindexcijfer. Deze uitkomst geeft de groei van de koopkracht (gemeten in eigen valuta) weer ten opzichte van het basisjaar dat voor de beide indexcijfers is genomen. Bruto binnenlands product in ppp dollars. Hierbij staat 'ppp' voor purchasing power parity, ofwel koopkrachtpariteit.
Oorsprong Het Bruto Binnenlands Product is in de jaren dertig ontwikkeld door het Amerikaanse minsterie van handel met als doel het nationale economische herstel van de Grote Depressie te meten. De man achter het BBP was Simon Kuznets[1] en kreeg in 1971 voor deze prestatie de Nobelprijs.
Controverse Er heerst nogal wat controverse over het gebruik van het Bruto Binnenlands Product als indicator voor het economisch welzijn van een land. Critici menen dat het een vertekenend beeld geeft van de situatie. Het BBP maakt namelijk geen onderscheid tussen economische activiteiten die de levensstandaard van mensen werkelijk verbeteren en economische activiteiten die dat niet doen.
Elke economische activiteit wordt meegeteld bij de berekening van het bbp, bijvoorbeeld:
Als de misdaad stijgt als gevolg van hoge werkloosheid en armoede, leidt dat tot meer politieactiviteiten, strafrechtprocedures, gerechtskosten, gevangenisuitgaven etc. Als de gezondheid achteruitgaat vanwege toename in o.a. het aantal te dikke mensen, alcohol- of druggebruik nemen de kosten in de gezondheidszorg toe. Voormalig senator Robert Kennedy heeft het als volgt samengevat:
"Het Bruto Binnenlands Product omvat luchtvervuiling en reclame voor sigaretten en de ambulances die op de snelwegen verkeersslachtoffers weghalen. Het rekent de speciale sloten voor onze deuren mee en ook de gevangenissen voor de mensen die ze stukmaken. Het Bruto Binnenlands Product omvat de vernietiging van de cederwouden en de dood van Lake Superior. Het neemt toe met de productie van napalm en raketten en kernkoppen. Het houdt geen rekening met de gezondheid van onze gezinnen, de kwaliteit van het onderwijs of het genoegen dat we aan spelen beleven. Het is het zo onverschillig voor de properheid van onze fabrieken als voor de veiligheid van onze straten. Het telt niet de schoonheid van onze poëzie mee of de kracht van onze huwelijken, noch de intelligentie van het publieke debat of de integriteit van overheidsofficials... het meet kortom alles, behalve dat wat het leven de moeite waard maakt"
Er zijn een aantal pogingen ondernomen om een passend alternatief te bedenken om de werkelijke welvaartsverbetering vast te leggen. Enkele populaire indicatoren zijn:
Index of Sustainable Economic Welfare [2] (ISEW) Genuine Progress Indicator [3] (GPI) Human Development Index [4] (HDI) Fordham Index of Social Health (FISH) Index of Economic Well-Being (IEWB)
Lijst van landen BBP per inwoner Lijst van landen naar menselijke ontwikkelingsindex
Begrotingstekort Een begrotingstekort ontstaat als de uitgaven van de Rijksoverheid in een jaar hoger liggen dan de inkomsten. De inkomsten bestaan uit de heffing van directe en indirecte belastingen, en niet-belastingontvangsten (dividenden uit staatsdeelnemingen en in Nederland vooral aardgasbaten). De uitgaven bestaan uit de bestedingen van de ministeries. Het ministerie van Financiën financiert de staatsschuld door het uitschrijven van obligaties op de kapitaalmarkt. Aan het eind van de looptijd moet een obligatielening worden afgelost. Als de overheidsuitgaven hoger zijn dan de inkomsten, dan moet het af te lossen bedrag opnieuw geleend worden. Ook de aflossingen die gedaan worden op de staatsschuld behoren tot de uitgaven.
In de Miljoenennota die in Nederland op Prinsjesdag wordt gepubliceerd, wordt een begroting van inkomsten en uitgaven voor het volgende jaar gepresenteerd. De Najaarsnota geeft een tussentijds overzicht van het lopende begrotingsjaar.
Het begrotings- en het financieringstekort worden vaak vermeld als percentage van het BNP. Doordat het BNP op de middellange termijn door verschillende factoren toeneemt, neemt de relatieve staatsschuld af wanneer de absolute staatsschuld constant blijft.
Het begrotingstekort wordt ook wel de financieringsbehoefte genoemd. Het begrotingstekort wordt vaak verward met het financieringstekort en het overheids- of EMU-tekort.
Financieringstekort Er is sprake van een financieringstekort als de lopende uitgaven van het Rijk hoger zijn dan de inkomsten. De aflossingen op de staatsschuld worden dan niet meegerekend. Door het financieringstekort neemt de staatsschuld toe. In de politieke besluitvorming speelt het financieringstekort een grotere rol dan het begrotingstekort. Als de lopende uitgaven lager zijn dan de inkomsten, dan is er sprake van een financieringsoverschot. In dit geval neemt de staatsschuld af. In Nederland is er zelden een financieringsoverschot geweest. Gezien de omvang van de staatsschuld is er nooit een begrotingsoverschot geweest.
Overheids- of EMU-tekort Het Stabiliteits- en Groei Pact, ingesteld door het in werking treden van de EMU stelt verschillende restricties aan het beleid van overheden met betrekking tot stabiliteit van de euro. De regels hebben betrekking op zaken die een verhogende invloed hebben op inflatie, zoals overheidsbestedingen, aangezien eurolanden geen invloed hebben op monetair beleid (dit wordt nu geregeld door de Europese Centrale Bank). De EMU staat een overheidstekort toe van niet meer dan 3% van het BNP. Dit tekort bestaat uit een mogelijk financieringstekort, de saldi van begrotingen van lagere overheden en sociale fondsen. Daarnaast dienen EMU-landen een staatsschuld van niet meer dan 60% van het BNP te hebben, of een percentage dat deze waarde in een bevredigend tempo nadert. Beide eisen zijn in 2000 versoepeld onder druk van Duitsland en Frankrijk met de argumentatie dat het beperken van extra overheidsuitgaven tijdens laagconjunctuur economische groei beperkt.
Economische groei Onder economische groei wordt verstaan een toename van economische activiteit vergeleken met een eerder meetpunt. De meest gebruikte indicator is de procentuele toename van het bruto nationaal product (BNP) of bruto binnenlands product (BBP) per hoofd van de bevolking over een bepaalde periode (maand, kwartaal of jaar).
Economische groei wordt meestal gemeten over een heel land. Dit is wel gecorrigeerd voor inflatie, zodat er sprake is van reële groei. Als het niet gecorrigeerd is voor inflatie is er sprake van nominale groei. Ook hoeft dit niet te betekenen dat de koopkracht van de bevolking toeneemt omdat de bevolking kan toenemen of afnemen.
Tegengesteld aan economische groei is economische krimp doorgaans aangeduid als een negatieve groei. De economische activiteit vertoont in dat geval een afname vergeleken met een eerder meetpunt.
De schommelingen van de economische groei noemt men de conjunctuur waarin periodes van sterkere groei (hoogconjunctuur) afwisselen met periodes van tragere (laagconjunctuur) of zelfs negatieve (crisis) groei. In de Westerse economieën is de conjuncturele trend per saldo reeds jaren stijgend geweest. Maar nu niet meer door de in 2007 begonnen kredietcrisis.
Als de economische groei gemeten wordt als het jaarlijks veranderingspercentage van het BBP heeft het ook alle voor en nadelen van die economische indicator.
Tot het begin van de jaren zeventig had men alleen oog voor de voordelen van de economische groei. Alle landen streefden ernaar de groeivoet van hun economie op te drijven. In de laatste decennia is men echter tot de vaststelling gekomen dat aan de economische groei ook heel wat nadelen gekoppeld zijn.
Voordelen:
Toename van het aantal beschikbare producten; Technologische innovatie; Hogere levensstandaard door een algemene stijging van de reële inkomens, met als gevolg dat er meer vraag is naar goederen en diensten en de productie ervan op grotere schaal en dus efficiënter kan gebeuren; Hogere tewerkstellingsgraad door diversificatie; Verhoogd vertrouwen van bedrijven en consumenten, wat kan leiden tot een toename van investeringen.
Nadelen: Toename van de milieubezoedeling: een sterke groei van de productie en consumptie kan negatieve externaliteiten veroorzaken zoals luchtpollutie en geluidsoverlast; Uitputting van niet hernieuwbare grondstoffen; Groei stimuleert de creatie van artificiële behoeften: de industrie zet de consument er toe aan nieuwe smaken te ontwikkelen, met als gevolg dat “behoeften worden gecreëerd en consumenten zijn de dienaren in plaats van de meesters van de economie geworden”; Onevenredige verdeling van inkomen en welvaart: niet alle voordelen van de groei zijn gelijk verdeeld tussen inkomensgroepen en regio’s.
Geldgroei
De geldgroei is de periodieke toename van de totale hoeveelheid geld binnen een monetaire zone. Als een economie groeit is er meer geld nodig. In het verleden, toen de waarde van geld aan goud was gekoppeld, groeide de hoeveelheid geld net zozeer als de hoeveelheid goud die in omloop was. De goudproductie was echter ontoereikend om in de behoefte aan geld in de economie te voorzien, hetgeen tot deflatie leidde.
Tegenwoordig wordt geld uitgegeven door een centrale bank, die daarmee de geldgroei in handen heeft. Geld ontstaat bij een centrale bank op twee manieren:
Via het disconto: Banken kunnen nieuw geld lenen van de centrale bank tegen rente. Het rentepercentage dat de centrale bank hanteert is hiermee het belangrijkste middel om de geldgroei te sturen, bij een hoge rente wordt nieuw geld duur, en komt de geldgroei tot staan, bij een lage rente goedkoop, en wordt het interessanter om nieuw geld te lenen. Via marktoperaties: Hierbij koopt de centrale bank obligaties, in de regel staatsobligaties in op de kapitaalmarkt met behulp van nieuw geld. Centrale banken proberen de geldgroei in de economie dusdanig te sturen dat de inflatie beperkt blijft, maar toch afdoende geld beschikbaar is om de economie te laten groeien.
Inflatie Inflatie (letterlijk 'opblazen') is een begrip uit de economie en kent twee betekenissen, een algemene en een specifieke. Meestal wordt met inflatie prijsinflatie bedoeld, dat wil zeggen een stijging van het algemeen prijspeil. Inflatie wordt veroorzaakt door de toename van hoeveelheid geld. Wanneer een overheid grote hoeveelheden geld produceert - en er staat geen hogere productie van het land tegenover - dan daalt de waarde van het geld. Voor hetzelfde bedrag kan dan minder gekocht worden. Omdat hoge inflatie verschillende kosten in de maatschappij met zich meebrengt, is het beperken van de inflatie een doel van economische beleidmakers in de hele wereld. Behalve prijsinflatie kent men ook monetaire inflatie. Dit is een technisch begrip en betekent dat de geldstroom per saldo toeneemt. Dit wordt meestal veroorzaakt door een toename van de maatschappelijke geldhoeveelheid. Monetaire inflatie hoeft echter niet altijd te leiden tot prijsinflatie. Vanwege het specifieke karakter van het begrip monetaire inflatie wordt de toevoeging prijs bij prijsinflatie meestal weggelaten en wordt in het dagelijks spraakgebruik met inflatie steeds een stijging van het algemeen prijspeil bedoeld. Door een stijging van het algemeen prijspeil kan een daling van koopkracht optreden. Dit gebeurt echter alleen als de lonen procentueel minder snel stijgen dan de prijzen. Vormen van (prijs)inflatie Er worden twee hoofdvormen van (prijs)inflatie onderscheiden, kosteninflatie en bestedingsinflatie.
Kosteninflatie Bij kosteninflatie hebben we te maken met bedrijven die hun gestegen kosten doorberekenen in de verkoopprijzen, omdat ze zo veel mogelijk winst willen blijven maken. Als de kosten van het maken van een product 10 euro zijn en de verkoopprijs is 15 euro, dan maakt het bedrijf een winst van 5 euro. Stijgen de kosten naar 12 euro, dan zou het bedrijf slechts 3 euro winst maken. De meeste bedrijven zullen daarom bij gestegen kosten de verkoopprijs willen verhogen. Een bekend voorbeeld uit de praktijk is het verhogen van de benzineprijs aan de pomp als de olieprijs stijgt of van de productprijs als de loonkosten per product stijgen. Dit gebeurt als de loonkosten (per tijdseenheid) per werknemer sneller stijgen dan de gemiddelde arbeidsproductiviteit. Als voor deze loonkosteninflatie prijscompensatie wordt verlangd, ontstaat het gevaar van een loon-prijsspiraal. Dat is het verschijnsel dat lonen en prijzen elkaar voortdurend opjagen omdat de werknemers hun koopkracht willen handhaven en de werkgevers hun winst. Behalve loonkosteninflatie zijn er nog andere vormen van kosteninflatie, zoals geïmporteerde inflatie en inflatie door de overheid als die bijvoorbeeld belastingen, accijnzen of heffingen verhoogt. Dit geldt echter alleen voor verhogingen die door producenten kunnen worden afgewenteld, dus voor verhogingen die zij kunnen doorberekenen in hun verkoopprijs.
Bestedingsinflatie Bestedingsinflatie ontstaat in een situatie van overbesteding. Bedrijven zitten met een volledig bezette productiecapaciteit en hebben moeite om aan de vraag van hun klanten te voldoen. De economie draait op volle toeren. De meeste bedrijven streven naar een zo hoog mogelijke winst. In zo'n situatie kunnen zij hun verkoopprijzen verhogen. De klanten stromen immers toe. De omzet gaat omhoog en bij gelijke kosten betekent dat meer winst. Bestedingsinflatie deed zich in Nederland voor aan het einde van de jaren negentig. Het ging toen erg goed met de Nederlandse economie en veel bedrijven hebben toen hun prijzen fors verhoogd.
Bestedingsinflatie leidt tot geldschepping. Want hoe kunnen mensen en bedrijven betalen voor de extra vraag die ze uitoefenen? Bij een gelijkblijvend inkomen of vermogen voor een individu, betekent meer uitgaven voor het een, automatisch minder voor het ander. Tenzij men de geldhoeveelheid vergroot door te lenen. Voor de samenleving als geheel gaat dit precies eender op. Inflatie wordt bepaald middels de geaggregeerde vraag, dus van alle goederen samen. Bij een gelijkblijvende geldhoeveelheid kan er geen inflatie ontstaan, hooguit verschuiving van de vraag tussen goederen onderling. Per saldo verandert er dan niets aan de prijzen. Het lenen van geld vergroot de collectieve vraag ten opzichte van de nog niet meegegroeide productiecapaciteit waardoor de prijzen stijgen. Dat is inflatie. Door de technologische ontwikkelingen en productverbetering, alsmede door grotere efficiëntie, kan er bij gelijke geldhoeveelheid, deflatie ontstaan.
Murray Rothbard omschreef inflatie als: "[Inflation may be defined as] any increase in the economy's supply of money not consisting of an increase in the stock of the money metal."
Effecten van inflatie Een inflatie van 2 of 3 procent per jaar wordt als acceptabel beschouwd. Een product dat dit jaar 100 euro kost, zal dan volgend jaar 102 tot 103 euro kosten. Als de lonen gelijk met de inflatie stijgen, blijft de koopkracht gelijk. Anders stijgt of daalt de koopkracht. Het handhaven van een lage inflatie is een belangrijk doel van de instantie (regering of centrale bank) die het uitgeven van geld beheert, en daarmee het monetair beleid voert. In Europa is dat de Europese Centrale Bank (ECB).
Inflatie wordt gemeten door middel van de consumentenprijsindex (CPI): een lijst van producten (goederen en diensten), hun wegingsfactoren en hun prijsindex, die centraal wordt bijgehouden en de verandering van het algemeen prijsniveau over de tijd bepaalt. In Nederland wordt de CPI bijgehouden door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Er zijn wel enige kanttekeingen te maken bij het begrip inflatie. De prijzen voor huishoudelijke uitgaven door consumenten bijvoorbeeld kunnen met een heel ander percentage stijgen dan de prijzen van grondstoffen als olie of goud, of de prijzen van huizen. Doordat er veel verschillende indexen zijn, ontstaat er ruimte voor bijvoorbeeld vakbonden, werkgevers en de overheid tot manipulatie. Door bepaalde posten uit de index te schrappen of er juist in op te nemen, of door naar het ene inflatiecijfer te verwijzen en daarmee gemakshalve het andere te negeren, waarin bepaalde posten niet zijn geïntegreerd. Een voorbeeld daarvan in België is de zogenaamde 'gezondheidsindex', waarin naast sigaretten ook de brandstofprijzen ontbreken (en die laatste stijgen juist heel veel).
Een normale (lage) inflatie (kleiner dan 2 procent) is gunstig voor de economie: het spoort de consument aan goederen te kopen want uitstel betekent dat men meer moet betalen voor hetzelfde product. Het maakt ook lenen interessant want inflatie knabbelt aan de interest die je op de lening moet betalen. En een economie draait goed als er gekocht wordt. Deflatie, daling van het algemeen prijsniveau, heeft het omgekeerde effect: de consument zal zijn aankopen uitstellen omdat hij er later minder voor zal betalen. Een land met te hoge inflatie ondervindt vaak dat investeerders niet meer in het desbetreffende land willen investeren. Als de interest op een spaarrekening (bijvoorbeeld 2,5 procent) lager is dan de inflatie (bijvoorbeeld 3 procent), dan lijdt een kleine spaarder op termijn verlies. Hij kijkt dan beter uit naar een andere belegging of koopt goederen of harde valuta. Als de situatie escaleert, kan het monetair systeem van een land instorten. Als alle burgers hun tegoeden bij de bank opeisen kunnen banken al dat geld niet direct op tafel leggen zonder enorme verliezen te maken. De banken investeren immers zelf dat geld op lange termijn. In een aantal gevallen verloopt inflatie zo snel en in zo sterke mate, dat men van hyperinflatie spreekt. Het meest saillante voorbeeld hiervan was de monetaire crisis in Duitsland waar men in november 1923 voor een brood miljarden mark op tafel moest leggen. In een maand tijd was de inflatie 2500 procent. De economische structuur van het land stortte ineen, en men ging weer goederen ruilen tegen goederen: ruilen in natura. Tijdens de financiële crisis in Argentinië op het einde van de 20e eeuw besloot de regering tot bevriezing van alle banksaldi met slechts een vrijlating van het maandsalaris, omdat de inflatie opliep tot een hoogte van 3000 procent. De getroffen maatregelen lokten woedende reacties uit van Argentijnen die hun spaargeld zagen ineenschrompelen tot vrijwel niets. Het meest recente voorbeeld van hyperinflatie is het Zimbabwe van Mugabe. Volgens een woordvoerder van de Movement for Democratic Change (MDC) steeg de inflatie in zijn land in juni 2007 tot 10.000%. Maar dat was slechts het begin van duizelingwekkende getallen: in november 2007 bedroeg de inflatie 26.000%, in februari 2008: 66.000%, [2], in juli 2008 is dit gestegen naar zo'n 2,2 miljoen procent volgens de Zimbabwaanse regering maar volgens veel wetenschappers is de inflatie er nog vele malen hoger. In november 2008 werd de inflatie in Zimbabwe officieel geraamd op 230 miljoen procent (op jaarbasis), doch onofficieel op miljarden Het tegengestelde verschijnsel van inflatie, een daling van de prijzen, heet deflatie. Dit begrip moet niet verward worden met desinflatie. Dat betekent dat de inflatie minder wordt. Andere verwante begrippen zijn stagflatie en reflatie.
|
|
 |
 |
 |
|  |
 |
 |
 |
|
Oude Artikelen
Zondag 12 februari | · | Werkgevers en vakbonden (en banken en politici) zijn parasieten |
Zondag 04 december | · | Euro Crisis veroorzaakt door FED,IMF, ECB,(centrale) banken EN hedgefondsen |
Vrijdag 14 oktober | · | De verrotting van de zorg en Nederland |
Zondag 18 september | · | Wanneer wordt links weer LINKS !? |
Zondag 04 september | · | 911 , 11 september 2001 startsein voor de wereldwijde crisis |
Vrijdag 12 augustus | · | De onderklasse, die Nederland naar de afgrond brengt |
Vrijdag 22 juli | · | Jan Kees de Jager, onze financiele slager |
Vrijdag 17 juni | · | Het zijn de vaste lasten, die de burgers nekken! |
Maandag 11 april | · | Wat doet Nederland eigenlijk nog voor z'n burgers? |
Vrijdag 11 februari | · | Rijkeluis-regering van PVV,CDA en VVD-- weg ermee! |
Dinsdag 18 januari | · | Rijkeluis-regeringen van Moslimwereld gaan eindelijk weg, gefeliciteerd ! Nu wij |
Zaterdag 08 januari | · | Overheid, politiek en religie stimuleert slavernij en sexueel misbruik vrouwen |
Dinsdag 21 december | · | Vrede op aarde aan alle mensen van goede wil |
Donderdag 18 november | · | Met minister de Jager wordt de koopkracht enkel maar lager! |
Zondag 31 oktober | · | Huiselijk geweld het grootste geweldsmisdrijf |
Zaterdag 23 oktober | · | De wereldburger bestaat niet, elite!!! |
Donderdag 26 augustus | · | Rechts, halve waarheden en hele leugens |
Zaterdag 10 juli | · | Adel van de geest, stof de geest weer 's af ! |
Maandag 28 juni | · | 2012: Het moet gaan om de wensen van mensen |
Maandag 31 mei | · | 2010: VVD,CDA,PVV !? Kiezersbedrog PVV, hebben wij hiervoor gekozen |
Donderdag 01 april | · | Bezuinigingen 2013 - 2015 - 2020 |
Zondag 14 maart | · | Kabinet Balkenende is gevallen :-) , wat nu? |
Maandag 15 februari | · | De georganiseerde diefstal van CDA,VVD,PVDA kabinetten |
Donderdag 11 februari | · | De krant brengt de leugen in het land |
Vrijdag 29 januari | · | Democratie kostte ons een Fortuyn |
Zaterdag 16 januari | · | De Holocaust is voorbij... |
Dinsdag 22 december | · | Wie doet het licht uit van de kernenergie ? |
Dinsdag 15 december | · | De klimaattop: 1200 limo's, 140 prive jets en kaviaar of is het meer? |
Maandag 19 oktober | · | Bananenrepubliek Nederland |
Zaterdag 10 oktober | · | Doodlopende hulp, waarom ontwikkelingshulp niet werkt |
Vrijdag 09 oktober | · | Hedwigepolder toch ontpolderd ! |
Zondag 04 oktober | · | Niemand regeert ! Nederland is geen democratie maar bureaucratie! |
Woensdag 09 september | · | Balkenende? De VOC mentaliteit weet je wel! |
Dinsdag 01 september | · | Ontpoldering, de chantage door natuur en milieuorganisaties |
Woensdag 26 augustus | · | Antwerpen en Westerschelde, het blijft bagger! |
Zaterdag 15 augustus | · | Woodstock 1969 - 40 jaar verder. |
Vrijdag 07 augustus | · | Volksgezondheid: En de boer ploegt voort..maar hoelang nog? |
Donderdag 06 augustus | · | Volksgezondheid - De mexicaanse griep, pandemie of nie? |
Zaterdag 20 juni | · | Vlaktaks EN basisinkomen als oplossing voor de crisis en bureaucratie! |
Vrijdag 19 juni | · | Lezers schrijven - Stemmen van Lezers |
Vrijdag 12 juni | · | Volksgezondheid: De zorg om de Klink in de kabel van de zorg. |
Maandag 16 maart | · | Hoe los je de crisis op? |
Donderdag 15 januari | · | Zeeland, stop ontpoldering. nu het nog kan! HEHE gestopt! |
Dinsdag 30 december | · | What's the economy, stupid ?! |
Zaterdag 29 november | · | CDA,PVDA,CU een droomkabinet? Nee, een nachtmerrie ! |
Vrijdag 17 oktober | · | Kredietcrisis 2008, je kon er op wachten |
Zondag 24 augustus | · | De mythe van de marktwerking |
Dinsdag 05 augustus | · | Komkommertijd ;-) ? Oude tijden herleven met Uw oude super 8 films |
Donderdag 10 juli | · | Schaf de vakbonden af ! |
Vrijdag 06 juni | · | Van Auschwitz tot de Voedselwetten van 2010 :Codex Alimentarius |
Oudere artikelen
|
|
 |
 |
 |
 |
 |
 |
|
Bezoekersaantal
We ontvingen 12287942 paginabezoeken sinds 20-9-2005 |
|
 |
 |
 |
 |
 |
 |
|
Staatsschuld Nederland Actueel
|
|
 |
 |
 |
 |
 |
 |
|
Waardeert U de gratis krant?
|
|
 |
 |
 |
 |
 |
 |
|
OCCUPY THE WORLD
OCCUPY THE WORLD, and free us of greedy bankers employers and polticians, and deliver us from evil
Wij de burgers zijn zeg maar de aandeelhouders van deze Wereld !
OCCUPY news Wall Street USA Europa Nederland
OCCUPY THE WORLD, bevrijd ons van inhalige bankiers,werkgevers en politici!
occupy the food system

We are ALL the 99% !
we don't forgive, we don't forget,
people shoud'nt be afraid of the goverment,
goverment should be afraid of the people
we are legion
MOVE your money from too big too fail banks
USA lobbyfirma ontwikkelt plan om occupy wall street te ondermijnen
The Rich 0,05% holds 38,5%
Occupy Wall Street, Occupy Europe, Occupy Beursplein 5
We the people of this planet EARTH are the sole shareholders of this world!
Flashmob the world
Anonymous 2
wikileaks
De piratenpartij
|
|
 |
 |
 |
 |
 |
 |
|
Model worden? Glamour & money!
|
|
 |
 |
 |
|